Per 1 januari 2024 gelden nieuwe bedragen voor de maandelijkse beslagvrije voet bij loonbeslag. Voor hoge inkomens geldt een maximumbedrag dat de werknemer bij een loonbeslag mag houden, voor lagere inkomens wordt de beslagvrije voet berekend aan de hand van een wettelijke formule.
Als een werknemer schulden heeft, kan uw organisatie te maken krijgen met een loonbeslag. De schuldeiser legt dan beslag op een deel van het loon van een werknemer met schulden. Het deel wat de werknemer mag houden voor zijn levensonderhoud en vaste lasten heet de beslagvrije voet. Er geldt een berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van de beslagvrije voet. De hoogte van de beslagvrije voet hangt af van het inkomen van een werknemer en zijn gezinssituatie. Er zijn drie inkomensgroepen (hoog, midden en laag).
Vaste bedragen voor hoge inkomens
De bedragen voor de beslagvrije voet die gelden voor de groep met een hoog inkomen zijn de maximumbedragen voor de beslagvrije voet. Werknemers die behoren tot deze groep hebben vanwege de hoogte van hun inkomen geen recht op toeslagen. Deze werknemers mogen per 1 januari 2024 bij een loonbeslag per maand het volgende bedrag zelf houden om in hun levensonderhoud te voorzien:
- voor een alleenstaande zonder kinderen: € 1.996,21;
- voor een alleenstaande ouder: € 2.162,60;
- voor gehuwden of samenwonenden zonder kinderen: € 2.631,49;
- voor gehuwden of samenwonenden met één of meer kinderen: € 2.747,09.
Formule voor berekenen beslagvrije voet voor lagere inkomens
Voor werknemers uit de inkomensgroep met een middeninkomen is de beslagvrije voet opgebouwd uit verschillende componenten. Hun beslagvrije voet wordt berekend met een formule die in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat.
Voor werknemers met een laag inkomen – gelijk aan of lager dan de voor hen geldende bijstandsnorm – is de beslagvrije voet 95% van het netto inkomen, inclusief het vakantiegeld, dat officieel vakantiebijslag heet. Deze werknemers hebben daardoor altijd 5% afloscapaciteit.