Ontslagvergoeding werknemer voor groot deel belast

Hof Den Bosch oordeelt dat de ontslagvergoeding van € 352.500 voor een bedrag van € 100.000 onbelast is. Uit de beschikking van Rechtbank Limburg blijkt namelijk dat een verwijt aan de werkgever valt te maken ten aanzien van de verstoorde arbeidsverhouding.

Een man werkt in loondienst bij een stichting. De arbeidsovereenkomst wordt in 2013 ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. De rechter kent hem een ontbindingsvergoeding toe van € 352.500.

Bij het berekenen van de ontbindingsvergoeding is door de kantonrechter gebruik gemaakt van de ‘Kantonrechtersformule’ waarbij een C-factor van 2,5 is gehanteerd.

De man heeft vervolgens een stamrecht-BV opgericht en brengt de ontslagvergoeding daar in.

De Inspecteur heeft toegezegd dat van de ontbindingsvergoeding een bedrag van € 15.000 wegens betering van eer en goede naam als onbelast wordt aangemerkt.

Welk deel is onbelast?

Het geschil betreft het antwoord op de vraag welk deel van de ontbindingsvergoeding onbelast moet blijven, omdat het in zoverre een vergoeding betreft die geen dan wel onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking.

Belanghebbende (stamrecht-BV) is van mening dat van de ontbindingsvergoeding een hoger bedrag dan € 100.000 moet worden gekwalificeerd als een onbelaste vergoeding.

Loon uit vroegere dienstbetrekking

De ontbindingsvergoeding moet in principe worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking.

De belastbaarheid van de ontbindingsvergoeding hangt af van het antwoord op de vraag of die vergoeding in zodanige mate verband houdt met de vroegere dienstbetrekking, dat de vergoeding moet worden aangemerkt als te zijn genoten uit die dienstbetrekking.

Nauw verband met dienstbetrekking

Uit het oordeel van Rechtbank Limburg van 2013 waarin de kantonrechter de ontbindingsvergoeding heeft vastgesteld ‘ten titel van suppletie op de toe te kennen uitkering krachtens de sociale wetgeving dan wel elders te verwerven salaris’, leidt het Hof af dat de ontbindingsvergoeding nauw verband houdt met in de toekomst te derven inkomsten en daarmee met de dienstbetrekking.

Dit sluit weliswaar niet uit dat een deel van de ontbindingsvergoeding heeft te gelden als een vergoeding die strekt tot betering van eer en goede naam, maar volgens het Hof moet de ontbindingsvergoeding hoofdzakelijk geacht te worden verband te houden met de dienstbetrekking.

Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank het onbelaste deel van de ontbindingsvergoeding niet tot een te laag bedrag heeft bepaald.

Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

Bron: Over Salaris.nl